aaneenhaken

Conjugations List of Aaneenhaken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaak aaneenhaakte aaneenheb aaneengehaakt
jij, je, uhaakt aaneenhaakte aaneenhebt aaneengehaakt
hij, zij, hethaakt aaneenhaakte aaneenheeft aaneengehaakt
wijhaken aaneenhaakten aaneenhebben aaneengehaakt
julliehaken aaneenhaakten aaneenhebben aaneengehaakt
zij, zehaken aaneenhaakten aaneenhebben aaneengehaakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneenhaken with some of the pronouns.

  • Ik haak aaneen voor mijn breiwerk.
  • Jij haakt aaneen met je vrienden.
  • Hij of zij haakt aaneen om een deken te maken.
  • Wij haken aaneen op het breicafé.
  • Zij haken aaneen voor het goede doel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneenhaken with some of the pronouns.

  • Ik haakte aaneen voor mijn breiwerk.
  • Jij haakte aaneen met je vrienden.
  • Hij of zij haakte aaneen om een deken te maken.
  • Wij haakten aaneen op het breicafé.
  • Zij haakten aaneen voor het goede doel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneenhaken with some of the pronouns.

  • Ik heb aaneengehaakt voor mijn breiwerk.
  • Jij hebt aaneengehaakt met je vrienden.
  • Hij of zij heeft aaneengehaakt om een deken te maken.
  • Wij hebben aaneengehaakt op het breicafé.
  • Zij hebben aaneengehaakt voor het goede doel.