doleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doleer | doleerde | heb gedoleerd |
jij, je, u | doleert | doleerde | hebt gedoleerd |
hij, zij, het | doleert | doleerde | heeft gedoleerd |
wij | doleren | doleerden | hebben gedoleerd |
jullie | doleren | doleerden | hebben gedoleerd |
zij, ze | doleren | doleerden | hebben gedoleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Doleren with some of the pronouns.
- Ik doleer elke dag Nederlands aan mijn studenten.
- Jij doleert goed, maar je moet meer oefenen.
- Hij/Zij doleert al jarenlang in deze school.
- Wij doleren samen voor het eindexamen.
- Jullie doleren snel en maken goede vorderingen.
- Zij doleren met plezier en zijn gemotiveerd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doleren with some of the pronouns.
- Ik doleerde vroeger in een andere school.
- Jij doleerde langzaam, maar je verbeterde snel.
- Hij/Zij doleerde altijd met volle inzet.
- Wij doleerden intensief gedurende de hele cursus.
- Jullie doleerden regelmatig en met discipline.
- Zij doleerden graag en genoten van elke les.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doleren with some of the pronouns.
- Ik heb gedoleerd tijdens de zomercursus.
- Jij hebt goed gedoleerd in de vorige les.
- Hij/Zij heeft al veel gedoleerd sinds hij/zij begonnen is.
- Wij hebben samen gedoleerd voor het tentamen.
- Jullie hebben hard gedoleerd en jullie resultaten zijn uitstekend.
- Zij hebben de Nederlandse grammatica goed gedoleerd.