aankoersen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koers aan | koerste aan | heb aangekoerst |
jij, je, u | koerst aan | koerste aan | hebt aangekoerst |
hij, zij, het | koerst aan | koerste aan | heeft aangekoerst |
wij | koersen aan | koersten aan | hebben aangekoerst |
jullie | koersen aan | koersten aan | hebben aangekoerst |
zij, ze | koersen aan | koersten aan | hebben aangekoerst |
PresensBeta
Example presens sentences for Aankoersen with some of the pronouns.
- Ik koers aan naar de finish.
- Jij koerst aan richting succes.
- Hij/Zij koerst aan om te winnen.
- Wij koersen aan naar een betere toekomst.
- Jullie koersen aan met volle kracht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aankoersen with some of the pronouns.
- Ik koerste aan naar het doel van gisteren.
- Jij koerste aan in de vorige race.
- Hij/Zij koerste aan met veel ambitie.
- Wij koersten aan naar een verleden prestatie.
- Jullie koersten aan als een hecht team.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aankoersen with some of the pronouns.
- Ik ben aangekoerst naar de eindstreep.
- Jij bent aangekoerst op je doelen.
- Hij/Zij is aangekoerst om te zegevieren.
- Wij zijn aangekoerst naar een nieuwe mijlpaal.
- Jullie zijn aangekoerst met vastberadenheid.