aankrijgen

Conjugations List of Aankrijgen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkrijg aankreeg aanheb aangekregen
jij, je, ukrijgt aankreeg aanhebt aangekregen
hij, zij, hetkrijgt aankreeg aanheeft aangekregen
wijkrijgen aankregen aanhebben aangekregen
julliekrijgen aankregen aanhebben aangekregen
zij, zekrijgen aankregen aanhebben aangekregen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aankrijgen with some of the pronouns.

  • Hij krijgt een cadeau van zijn vriend.
  • Ik krijg altijd honger na het sporten.
  • De kat krijgt melk als beloning.
  • We krijgen vandaag bezoek van onze familie.
  • Jullie krijgen een nieuwe auto voor jullie huwelijk.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aankrijgen with some of the pronouns.

  • Hij kreeg een cadeau van zijn vriend toen hij jarig was.
  • Ik kreeg altijd honger na het sporten in mijn jeugd.
  • De kat kreeg melk als beloning toen ze goed gedrag vertoonde.
  • We kregen vaak bezoek van onze familie tijdens de feestdagen.
  • Jullie kregen een nieuwe auto als verrassing op jullie verjaardag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aankrijgen with some of the pronouns.

  • Hij heeft een cadeau gekregen van zijn vriend.
  • Ik heb altijd honger gekregen na het sporten.
  • De kat heeft melk gekregen als beloning.
  • We hebben vandaag bezoek gekregen van onze familie.
  • Jullie hebben een nieuwe auto gekregen voor jullie huwelijk.