aanlijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lijk aan | lijkte aan;leek aan | heb aangelijkt;heb aangeleken |
jij, je, u | lijkt aan | lijkte aan;leek aan | hebt aangelijkt;hebt aangeleken |
hij, zij, het | lijkt aan | lijkte aan;leek aan | heeft aangelijkt;heeft aangeleken |
wij | lijken aan | lijkten aan;leken aan | hebben aangelijkt;hebben aangeleken |
jullie | lijken aan | lijkten aan;leken aan | hebben aangelijkt;hebben aangeleken |
zij, ze | lijken aan | lijkten aan;leken aan | hebben aangelijkt;hebben aangeleken |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanlijken with some of the pronouns.
- Hij lijkt op zijn vader.
- Zij lijken elkaar heel erg.
- De situatie lijkt complex te zijn.
- Het weer lijkt morgen beter te worden.
- Ik lijk geen interesse te hebben in die film.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanlijken with some of the pronouns.
- Hij leek op zijn vader.
- Zij leken elkaar heel erg.
- De situatie leek complex te zijn.
- Het weer leek beter te worden.
- Ik leek geen interesse te hebben in die film.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanlijken with some of the pronouns.
- Hij heeft op zijn vader geleken.
- Zij hebben elkaar heel erg geleken.
- De situatie is complex geleken.
- Het weer heeft gisteren beter geleken.
- Ik heb geen interesse geleken te hebben in die film.