idoliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | idoliseer | idoliseerde | heb geïdoliseerd |
jij, je, u | idoliseert | idoliseerde | hebt geïdoliseerd |
hij, zij, het | idoliseert | idoliseerde | heeft geïdoliseerd |
wij | idoliseren | idoliseerden | hebben geïdoliseerd |
jullie | idoliseren | idoliseerden | hebben geïdoliseerd |
zij, ze | idoliseren | idoliseerden | hebben geïdoliseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Idoliseren with some of the pronouns.
- Ik idoliseer mijn favoriete zangeres.
- Jij idoliseert die beroemde acteur.
- Hij/Zij idoliseert de voetballer enorm.
- Wij idoliseren de band die gisteravond optrad.
- Jullie idoliseren de schrijver van dat boek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Idoliseren with some of the pronouns.
- Vroeger idoliseerde ik mijn favoriete band.
- Toen was jij helemaal weg van die beroemde zangeres, je idoliseerde haar.
- Hij/Zij idoliseerde als kind altijd die succesvolle ondernemer.
- In die tijd idoliseerden wij de populaire televisiepresentator.
- Jullie idoliseerden vroeger de politicus enorm.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Idoliseren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn idool altijd geïdoliseerd.
- Jij hebt die bekende kunstenaar lang geïdoliseerd.
- Hij/Zij heeft de legendarische muzikant jarenlang geïdoliseerd.
- Wij hebben altijd een bepaalde sporter geïdoliseerd.
- Jullie hebben de regisseur van die film enorm geïdoliseerd.