kortoren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kortoor | kortoorde | heb gekortoord |
jij, je, u | kortoort | kortoorde | hebt gekortoord |
hij, zij, het | kortoort | kortoorde | heeft gekortoord |
wij | kortoren | kortoorden | hebben gekortoord |
jullie | kortoren | kortoorden | hebben gekortoord |
zij, ze | kortoren | kortoorden | hebben gekortoord |
PresensBeta
Example presens sentences for Kortoren with some of the pronouns.
- Ik kortoor altijd mijn haren voordat ik naar een feest ga.
- Jij kortoor regelmatig je nagels om ze netjes te houden.
- Hij kortoort zijn baard elke ochtend voor het werk.
- Zij kortoort haar kamer op voordat er visite komt.
- Wij kortoren vaak onze boodschappenlijstjes zodat we niets vergeten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kortoren with some of the pronouns.
- Vroeger kortoorde ik altijd mijn haren voordat ik naar een feest ging.
- Toen kortoorde jij regelmatig je nagels om ze netjes te houden.
- Hij kortoorde vroeger zijn baard elke ochtend voor het werk.
- Zij kortoorde haar kamer op voordat er visite kwam.
- Wij kortoorden vaak onze boodschappenlijstjes zodat we niets vergaten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kortoren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn haren kortoort voordat ik naar het feest ging.
- Jij hebt je nagels kortoort om ze netjes te houden.
- Hij heeft zijn baard kortoort voordat hij naar het werk ging.
- Zij heeft haar kamer kortoort voordat de visite kwam.
- Wij hebben onze boodschappenlijstjes kortoort zodat we niets vergaten.