afslieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slier af | slierde af | ben afgeslierd |
jij, je, u | sliert af | slierde af | bent afgeslierd |
hij, zij, het | sliert af | slierde af | is afgeslierd |
wij | slieren af | slierden af | zijn afgeslierd |
jullie | slieren af | slierden af | zijn afgeslierd |
zij, ze | slieren af | slierden af | zijn afgeslierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afslieren with some of the pronouns.
- Ik sluit af met een samenvatting van de les.
- Jij sluit altijd te laat af na de les.
- Hij/Zij sluit de vergadering af met een dankwoord.
- Wij sluiten het project af volgende week.
- Jullie sluiten de deuren om zes uur af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afslieren with some of the pronouns.
- Ik sloot de bijeenkomst altijd af met een grapje.
- Jij sloot vroeger te vaak de deur niet goed af.
- Hij/Zij sloot de oude winkel af en opende een nieuwe.
- Wij sloten de vakantie af met een feestelijk diner.
- Jullie sloten de avond af met een romantische wandeling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afslieren with some of the pronouns.
- Ik heb de presentatie afgesloten met een sterke conclusie.
- Jij bent gisteren te vroeg afgesloten na je werk.
- Hij/Zij heeft de overeenkomst afgesloten met een handtekening.
- Wij hebben het contract succesvol afgesloten.
- Jullie zijn de avond gezellig afgesloten met een drankje.