aanwandelen

Conjugations List of Aanwandelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwandel aanwandelde aanheb aangewandeld
jij, je, uwandelt aanwandelde aanhebt aangewandeld
hij, zij, hetwandelt aanwandelde aanheeft aangewandeld
wijwandelen aanwandelden aanhebben aangewandeld
julliewandelen aanwandelden aanhebben aangewandeld
zij, zewandelen aanwandelden aanhebben aangewandeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanwandelen with some of the pronouns.

  • Ik wandel aan in het park.
  • Jij wandelt aan naar school.
  • Hij wandelt aan langs de rivier.
  • Zij wandelt aan door de stad.
  • Wij wandelen aan in het bos.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanwandelen with some of the pronouns.

  • Ik wandelde aan in het park.
  • Jij wandelde aan naar school.
  • Hij wandelde aan langs de rivier.
  • Zij wandelde aan door de stad.
  • Wij wandelden aan in het bos.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanwandelen with some of the pronouns.

  • Ik ben aanwandelen in het park.
  • Jij bent aanwandelen naar school.
  • Hij is aanwandelen langs de rivier.
  • Zij is aanwandelen door de stad.
  • Wij zijn aanwandelen in het bos.