aanpoten

Conjugations List of Aanpoten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpoot aanpootte aanheb aangepoot
jij, je, upoot aanpootte aanhebt aangepoot
hij, zij, hetpoot aanpootte aanheeft aangepoot
wijpoten aanpootten aanhebben aangepoot
julliepoten aanpootten aanhebben aangepoot
zij, zepoten aanpootten aanhebben aangepoot

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanpoten with some of the pronouns.

  • Ik aanpoot regelmatig in mijn tuin.
  • Jij aanpoot vaak nieuwe planten.
  • Hij/zij/het aanpoot graag samen met anderen.
  • Wij aanpoten altijd hard tijdens de training.
  • Jullie aanpoten zelden in de keuken.
  • Zij aanpoten met veel enthousiasme.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanpoten with some of the pronouns.

  • Ik pootte aan in mijn tuin.
  • Jij pootte vaak nieuwe planten aan.
  • Hij/zij/het pootte graag samen met anderen aan.
  • Wij poten altijd hard aan tijdens de training.
  • Jullie poten zelden in de keuken aan.
  • Zij poten met veel enthousiasme aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanpoten with some of the pronouns.

  • Ik heb aangepoot in mijn tuin.
  • Jij hebt vaak nieuwe planten aangepoot.
  • Hij/zij/het heeft graag samen met anderen aangepoot.
  • Wij hebben altijd hard aangepoot tijdens de training.
  • Jullie hebben zelden in de keuken aangepoot.
  • Zij hebben met veel enthousiasme aangepoot.