aanspreken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spreek aan | sprak aan | heb aangesproken |
jij, je, u | spreekt aan | sprak aan | hebt aangesproken |
hij, zij, het | spreekt aan | sprak aan | heeft aangesproken |
wij | spreken aan | spraken aan | hebben aangesproken |
jullie | spreken aan | spraken aan | hebben aangesproken |
zij, ze | spreken aan | spraken aan | hebben aangesproken |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanspreken with some of the pronouns.
- Ik spreek hem aan op zijn gedrag.
- Wij spreken regelmatig af om te overleggen.
- Jij spreekt goed Engels.
- De trainer spreekt de spelers streng toe.
- Zij spreken met elkaar af om samen te studeren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanspreken with some of the pronouns.
- Ik sprak hem aan op zijn gedrag.
- Wij spraken regelmatig af om te overleggen.
- Jij sprak goed Engels.
- De trainer sprak de spelers streng toe.
- Zij spraken met elkaar af om samen te studeren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanspreken with some of the pronouns.
- Ik heb hem aangesproken op zijn gedrag.
- Wij hebben regelmatig afgesproken om te overleggen.
- Jij hebt goed Engels gesproken.
- De trainer heeft de spelers streng toegesproken.
- Zij hebben afgesproken om samen te studeren.