aanstoten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stoot aan | stootte aan;stiet aan | heb aangestoten |
jij, je, u | stoot aan | stootte aan;stiet aan | hebt aangestoten |
hij, zij, het | stoot aan | stootte aan;stiet aan | heeft aangestoten |
wij | stoten aan | stootten aan;stieten aan | hebben aangestoten |
jullie | stoten aan | stootten aan;stieten aan | hebben aangestoten |
zij, ze | stoten aan | stootten aan;stieten aan | hebben aangestoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanstoten with some of the pronouns.
- Ik stoot de tafel aan tijdens het schoonmaken.
- Jij stoot regelmatig je teen aan het meubilair.
- Hij stoot zijn hoofd aan de deurpost.
- Zij stoot de glazen aan terwijl ze de tafel dekt.
- Wij stoten elkaar per ongeluk aan in de drukke menigte.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanstoten with some of the pronouns.
- Vroeger stootte ik altijd mijn knie aan de salontafel.
- Toen ik jonger was, stootte jij regelmatig je elleboog aan de muur.
- Hij stootte zijn vingers meerdere keren aan de autodeur.
- Zij stootte de borden aan terwijl ze de tafel dekte voor het diner.
- In die tijd stootten wij elkaar soms aan zonder het door te hebben.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanstoten with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel aangestoten en een glas laten vallen.
- Jij bent gisteren je teen tegen de stoelpoot aangestoten.
- Hij heeft zijn hoofd meerdere keren aan dezelfde deurpost aangestoten.
- Zij heeft per ongeluk de glazen aangestoten tijdens het serveren.
- Wij zijn elkaar vaak genoeg aangestoten om erom te lachen.