aansukkelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sukkel aan | sukkelde aan | heb aangesukkeld |
jij, je, u | sukkelt aan | sukkelde aan | hebt aangesukkeld |
hij, zij, het | sukkelt aan | sukkelde aan | heeft aangesukkeld |
wij | sukkelen aan | sukkelden aan | hebben aangesukkeld |
jullie | sukkelen aan | sukkelden aan | hebben aangesukkeld |
zij, ze | sukkelen aan | sukkelden aan | hebben aangesukkeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aansukkelen with some of the pronouns.
- Ik sukkel aan in de ochtend.
- Jij sukkelt aan met je huiswerk.
- Hij/Zij/Het sukkelt aan met zijn/haar taken.
- Wij sukkelen aan tijdens de wandeling.
- Jullie sukkelen aan op het werk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aansukkelen with some of the pronouns.
- Ik sukkelde aan toen ik ziek was.
- Jij sukkelde aan met je studie vorige week.
- Hij/Zij/Het sukkelde aan in de regen.
- Wij sukkelde aan tijdens de lange reis.
- Jullie sukkelde aan met de nieuwe software.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aansukkelen with some of the pronouns.
- Ik heb aangesukkeld naar de supermarkt.
- Jij bent aangesukkeld naar de vergadering.
- Hij/Zij/Het is aangesukkeld bij de buren.
- Wij hebben aangesukkeld op het feestje.
- Jullie zijn aangesukkeld tijdens de excursie.