terugsluizen

Conjugations List of Terugsluizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksluis terugsluisde terugheb teruggesluisd
jij, je, usluist terugsluisde terughebt teruggesluisd
hij, zij, hetsluist terugsluisde terugheeft teruggesluisd
wijsluizen terugsluisden terughebben teruggesluisd
julliesluizen terugsluisden terughebben teruggesluisd
zij, zesluizen terugsluisden terughebben teruggesluisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugsluizen with some of the pronouns.

  • Ik sluizen terug naar huis na het werk.
  • Jij sluisst terugsluizen de middelen naar de juiste rekeningen.
  • Hij/zij/het sluist terugsluizen het geld naar de liefdadigheidsinstelling.
  • Wij sluizen terugsluizen het water naar de rivier.
  • Jullie sluizen terugsluizen de informatie naar de andere afdelingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugsluizen with some of the pronouns.

  • Vroeger sluiste ik het afvalwater terug in de rivier.
  • Toen we jong waren, sluisten we speelgoed terug naar elkaar.
  • Elke maandag sluiste zij geld terug naar haar spaarrekening.
  • In die tijd werd er regelmatig geld teruggesluisd naar het buitenland.
  • Tijdens de oorlog werd voedsel teruggesluisd naar de hongerige bevolking.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugsluizen with some of the pronouns.

  • Ik heb teruggesluisd nadat ik mijn taken had voltooid.
  • Jij bent teruggesluisd naar je vorige functie.
  • Hij/zij/het heeft het gestolen geld teruggesluisd naar de rechtmatige eigenaar.
  • Wij zijn de geheime documenten teruggesluisd naar de veilige plek.
  • Jullie hebben de winst teruggesluisd naar het moederbedrijf.