opzwoegen

Conjugations List of Opzwoegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzwoeg opzwoegde opheb opgezwoegd
jij, je, uzwoegt opzwoegde ophebt opgezwoegd
hij, zij, hetzwoegt opzwoegde opheeft opgezwoegd
wijzwoegen opzwoegden ophebben opgezwoegd
julliezwoegen opzwoegden ophebben opgezwoegd
zij, zezwoegen opzwoegden ophebben opgezwoegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opzwoegen with some of the pronouns.

  • Ik zwoeg op mijn huiswerk.
  • Jij zwoegt tijdens het sporten.
  • Hij/zij zwoegt met het tillen van de zware dozen.
  • Wij zwoegen in de hitte.
  • Jullie zwoegen om de deadline te halen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opzwoegen with some of the pronouns.

  • Vroeger zwoegde ik vaak op mijn schoolwerk.
  • Toen ik jong was, zwoegden we op het land om ons brood te verdienen.
  • Hij/zij zwoegde dag en nacht om zijn/haar doel te bereiken.
  • Wij zwoegden in de regen om het evenement op te zetten.
  • Jullie zwoegden vorig jaar om het team te versterken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opzwoegen with some of the pronouns.

  • Ik heb opgezwoegd om dit project af te krijgen.
  • Jij hebt tijdens de vakantie flink opgezwoegd.
  • Hij/zij heeft zich uitgeput opgezwoegd tijdens de marathon.
  • Wij hebben samen opgezwoegd om de overwinning te behalen.
  • Jullie hebben enorm opgezwoegd om deze prestatie neer te zetten.