aantimmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | timmer aan | timmerde aan | heb aangetimmerd |
jij, je, u | timmert aan | timmerde aan | hebt aangetimmerd |
hij, zij, het | timmert aan | timmerde aan | heeft aangetimmerd |
wij | timmeren aan | timmerden aan | hebben aangetimmerd |
jullie | timmeren aan | timmerden aan | hebben aangetimmerd |
zij, ze | timmeren aan | timmerden aan | hebben aangetimmerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aantimmeren with some of the pronouns.
- Ik timmer een nieuw kastje in elkaar.
- Jij timmert een vogelhuisje voor de tuin.
- Hij timmert aan een houten schutting.
- Wij timmeren een tafel voor de keuken.
- Zij timmeren een boomhut voor de kinderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aantimmeren with some of the pronouns.
- Vroeger timmerde ik vaak meubels in mijn vrije tijd.
- Toen ik jonger was, timmerde jij regelmatig speelgoed.
- Hij timmerde altijd aan zijn eigen boot.
- In die tijd timmerden wij veel aan ons huis.
- Als kind timmerden zij graag hutten in het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aantimmeren with some of the pronouns.
- Ik heb een boekenplank getimmerd.
- Jij hebt een tuinhuisje afgewerkt.
- Hij heeft een dakkapel geplaatst.
- Wij hebben een terrasoverkapping gebouwd.
- Zij hebben een schuur opgetrokken.