afconcluderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | concludeer af | concludeerde af | heb afgeconcludeerd |
jij, je, u | concludeert af | concludeerde af | hebt afgeconcludeerd |
hij, zij, het | concludeert af | concludeerde af | heeft afgeconcludeerd |
wij | concluderen af | concludeerden af | hebben afgeconcludeerd |
jullie | concluderen af | concludeerden af | hebben afgeconcludeerd |
zij, ze | concluderen af | concludeerden af | hebben afgeconcludeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afconcluderen with some of the pronouns.
- Ik concludeer dat de vergadering om 10 uur begint.
- Jij concludeert dat het project op tijd af is.
- Hij concludeert dat de resultaten positief zijn.
- Wij concluderen dat het onderzoek veel informatie oplevert.
- Zij concluderen dat de beslissing goed doordacht is.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afconcluderen with some of the pronouns.
- Ik concludeerde dat de klant tevreden was met de dienstverlening.
- Jij concludeerde dat er nog meer onderzoek nodig was.
- Hij concludeerde dat het plan niet haalbaar was.
- Wij concludeerden dat de presentatie te lang duurde.
- Zij concludeerden dat er fouten in het rapport stonden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afconcluderen with some of the pronouns.
- Ik heb geconcludeerd dat de presentatie succesvol was.
- Jij hebt afgeconcludeerd dat het experiment geslaagd is.
- Hij heeft geconcludeerd dat de nieuwe strategie effectief is gebleken.
- Wij hebben afgeconcludeerd dat de doelstellingen zijn behaald.
- Zij hebben geconcludeerd dat het probleem is opgelost.