aankoppelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koppel aan | koppelde aan | heb aangekoppeld |
jij, je, u | koppelt aan | koppelde aan | hebt aangekoppeld |
hij, zij, het | koppelt aan | koppelde aan | heeft aangekoppeld |
wij | koppelen aan | koppelden aan | hebben aangekoppeld |
jullie | koppelen aan | koppelden aan | hebben aangekoppeld |
zij, ze | koppelen aan | koppelden aan | hebben aangekoppeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aankoppelen with some of the pronouns.
- Ik koppel de stekker aan.
- Jij koppelt de draden aan elkaar.
- Hij/zij koppelt het apparaat aan de computer.
- Wij koppelen de wagons aan de locomotief.
- Jullie koppelen de slangen aan de waterpomp.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aankoppelen with some of the pronouns.
- Ik koppelde de stekker aan.
- Jij koppelde de draden aan elkaar.
- Hij/zij koppelde het apparaat aan de computer.
- Wij koppelden de wagons aan de locomotief.
- Jullie koppelden de slangen aan de waterpomp.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aankoppelen with some of the pronouns.
- Ik heb de stekker aangekoppeld.
- Jij hebt de draden aan elkaar gekoppeld.
- Hij/zij heeft het apparaat aan de computer gekoppeld.
- Wij hebben de wagons aan de locomotief gekoppeld.
- Jullie hebben de slangen aan de waterpomp gekoppeld.