lospraten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | praat los | praatte los | heb losgepraat |
jij, je, u | praat los | praatte los | hebt losgepraat |
hij, zij, het | praat los | praatte los | heeft losgepraat |
wij | praten los | praatten los | hebben losgepraat |
jullie | praten los | praatten los | hebben losgepraat |
zij, ze | praten los | praatten los | hebben losgepraat |
PresensBeta
Example presens sentences for Lospraten with some of the pronouns.
- Ik lospraat elke dag met mijn leerlingen.
- Jij lospraat vaak over interessante onderwerpen.
- Hij/zij/het lospraat graag tijdens de pauze.
- Wij lospraten samen over onze plannen.
- Jullie lospraten altijd luidruchtig in de klas.
- Zij lospraten veel over politiek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lospraten with some of the pronouns.
- Ik praatte los tijdens de vergadering.
- Jij praatte vroeger altijd los met je vrienden.
- Hij/zij/het praatte non-stop los over zijn/haar hobby.
- Wij praatten urenlang los tijdens het etentje.
- Jullie praatten gezellig los op het feestje.
- Zij praatten enthousiast los over hun reiservaringen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lospraten with some of the pronouns.
- Ik heb losgepraat met mijn collega gisteren.
- Jij hebt al lang geleden losgepraat over die kwestie.
- Hij/zij/het heeft vorige week losgepraat met de directeur.
- Wij hebben de hele avond losgepraat over onze vakantie.
- Jullie hebben eindelijk losgepraat en het probleem opgelost.
- Zij hebben losgepraat tot laat in de nacht.