voorbinden

Conjugations List of Voorbinden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbind voorbond voorheb voorgebonden
jij, je, ubindt voorbond voorhebt voorgebonden
hij, zij, hetbindt voorbond voorheeft voorgebonden
wijbinden voorbonden voorhebben voorgebonden
julliebinden voorbonden voorhebben voorgebonden
zij, zebinden voorbonden voorhebben voorgebonden

Presens
Beta

Example presens sentences for Voorbinden with some of the pronouns.

  • Ik bind voor tijdens de les.
  • Jij bindt voor jezelf een strik.
  • Hij/Zij bindt voor zijn/haar vrienden hun veters.
  • Wij binden voor onze kinderen hun schoenen vast.
  • Jullie binden voor de gasten hun servetten om.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Voorbinden with some of the pronouns.

  • Ik bond voor toen het begon te regenen.
  • Jij bond voor je moeder haar sjaal om.
  • Hij/Zij bond voor de kinderen hun schaatsen vast.
  • Wij bonden voor onze vrienden hun stropdassen.
  • Jullie bonden voor de ouders hun cadeaus in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Voorbinden with some of the pronouns.

  • Ik heb voorgebonden voordat de gasten arriveerden.
  • Jij hebt voorgebonden voor de modeshow.
  • Hij/Zij heeft voorgebonden voor zijn/haar presentatie.
  • Wij hebben voorgebonden als onderdeel van ons project.
  • Jullie hebben voorgebonden op de bruiloft.