afduwen

Conjugations List of Afduwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikduw afduwde afheb afgeduwd
jij, je, uduwt afduwde afhebt afgeduwd
hij, zij, hetduwt afduwde afheeft afgeduwd
wijduwen afduwden afhebben afgeduwd
jullieduwen afduwden afhebben afgeduwd
zij, zeduwen afduwden afhebben afgeduwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afduwen with some of the pronouns.

  • Ik duw de deur open.
  • Jij duwt de fiets naar achteren.
  • Hij/Zij duwt haar handen op de grond.
  • Wij duwen de kar voort.
  • Jullie duwen de tafel aan de kant.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afduwen with some of the pronouns.

  • Ik duwde de deur open.
  • Jij duwde de fiets naar achteren.
  • Hij/Zij duwde haar handen op de grond.
  • Wij duwden de kar voort.
  • Jullie duwden de tafel aan de kant.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afduwen with some of the pronouns.

  • Ik heb de deur weggeduwd.
  • Jij hebt de fiets achteruit geduwd.
  • Hij/Zij heeft haar handen op de grond geduwd.
  • Wij hebben de kar vooruit geduwd.
  • Jullie hebben de tafel opzij geduwd.