afhogen

Conjugations List of Afhogen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhoog afhoogde afheb afgehoogd
jij, je, uhoogt afhoogde afhebt afgehoogd
hij, zij, hethoogt afhoogde afheeft afgehoogd
wijhogen afhoogden afhebben afgehoogd
julliehogen afhoogden afhebben afgehoogd
zij, zehogen afhoogden afhebben afgehoogd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afhogen with some of the pronouns.

  • Ik hoge af tijdens het schoonmaken.
  • Jij hoogt af wanneer je klaar bent met werken.
  • Hij/Zij/Het hoogt af na het eten.
  • Wij hogen af voordat we naar bed gaan.
  • Jullie hogen af nadat jullie de film hebben gezien.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afhogen with some of the pronouns.

  • Ik hoogde af terwijl ik aan het koken was.
  • Jij hoogde af toen je opgroeide.
  • Hij/Zij/Het hoogde af terwijl het regende.
  • Wij hoogden af tijdens de zomervakantie.
  • Jullie hoogden af toen jullie jong waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afhogen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgehoogd toen ik thuiskwam.
  • Jij hebt afgehoogd na het sporten.
  • Hij/Zij/Het heeft afgehoogd voordat de gasten arriveerden.
  • Wij hebben afgehoogd na het voltooien van het project.
  • Jullie hebben afgehoogd sinds de vakantie begon.