afkalken

Conjugations List of Afkalken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkalk afkalkte afheb afgekalkt
jij, je, ukalkt afkalkte afhebt afgekalkt
hij, zij, hetkalkt afkalkte afheeft afgekalkt
wijkalken afkalkten afhebben afgekalkt
julliekalken afkalkten afhebben afgekalkt
zij, zekalken afkalkten afhebben afgekalkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afkalken with some of the pronouns.

  • Ik kalk af.
  • Jij kalkt af.
  • Hij/Zij/Het kalkt af.
  • Wij/U kalken af.
  • Zij kalken af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afkalken with some of the pronouns.

  • Ik kalkte af.
  • Jij kalkte af.
  • Hij/Zij/Het kalkte af.
  • Wij/U kalkten af.
  • Zij kalkten af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afkalken with some of the pronouns.

  • Ik heb afgekalkt.
  • Jij hebt afgekalkt.
  • Hij/Zij/Het heeft afgekalkt.
  • Wij/U hebt afgekalkt.
  • Zij hebben afgekalkt.