afkloppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klop af | klopte af | heb afgeklopt |
jij, je, u | klopt af | klopte af | hebt afgeklopt |
hij, zij, het | klopt af | klopte af | heeft afgeklopt |
wij | kloppen af | klopten af | hebben afgeklopt |
jullie | kloppen af | klopten af | hebben afgeklopt |
zij, ze | kloppen af | klopten af | hebben afgeklopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkloppen with some of the pronouns.
- Ik klop altijd af voordat ik begin met eten.
- Jij klopt af na elke voltooide taak.
- Hij klopt af om geluk te brengen.
- Zij kloppen af aan het einde van de vergadering.
- Wij kloppen af na het betalen van de rekening.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkloppen with some of the pronouns.
- Ik klopte af voordat ik naar bed ging.
- Jij klopte af terwijl de zon onderging.
- Hij klopte af telkens als hij nerveus was.
- Zij klopten af terwijl ze samenwerkten.
- Wij klopten af nadat we het nieuws hoorden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkloppen with some of the pronouns.
- Ik heb afgeklopt nadat ik mijn examen had gehaald.
- Jij hebt afgeklopt toen je het doel had bereikt.
- Hij heeft afgeklopt na het winnen van de wedstrijd.
- Zij hebben afgeklopt na het voltooien van het project.
- Wij hebben afgeklopt nadat we het contract hadden getekend.