afmikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mik af | mikte af | heb afgemikt |
jij, je, u | mikt af | mikte af | hebt afgemikt |
hij, zij, het | mikt af | mikte af | heeft afgemikt |
wij | mikken af | mikten af | hebben afgemikt |
jullie | mikken af | mikten af | hebben afgemikt |
zij, ze | mikken af | mikten af | hebben afgemikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afmikken with some of the pronouns.
- Ik mik af tijdens het voetballen.
- Jij mikt af met een geweer.
- Hij/Zij/Het mikt af op het doel.
- Wij mikken af op de juiste plek.
- Jullie mikken altijd raak.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afmikken with some of the pronouns.
- Vroeger mikte ik altijd raak.
- Toen jij klein was, mikte je heel precies af.
- Hij/Zij/Het mikte vroeger beter af dan nu.
- Wij mikkten altijd met veel plezier af.
- Jullie mikten vorig jaar in het kampioenschap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afmikken with some of the pronouns.
- Ik heb afgemikt tijdens het spel.
- Jij hebt afgeschoten en afgemikt.
- Hij/Zij/Het heeft goed afgemikt.
- Wij hebben samen afgemikt.
- Jullie hebben vaak afgemikt en gewonnen.