afpulken

Conjugations List of Afpulken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpulk afpulkte afheb afgepulkt
jij, je, upulkt afpulkte afhebt afgepulkt
hij, zij, hetpulkt afpulkte afheeft afgepulkt
wijpulken afpulkten afhebben afgepulkt
julliepulken afpulkten afhebben afgepulkt
zij, zepulken afpulkten afhebben afgepulkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afpulken with some of the pronouns.

  • Ik pulk de bladeren van de plant af.
  • Jij pulkt de veren van de kip af.
  • Hij/Zij pulkt de schil van de sinaasappel af.
  • Wij pulken de stickers van de verpakking af.
  • Jullie pulken de korstjes van het brood af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afpulken with some of the pronouns.

  • Ik pulkte vroeger de bladeren van de plant af.
  • Jij pulkte vroeger de veren van de kip af.
  • Hij/Zij pulkte vroeger de schil van de sinaasappel af.
  • Wij pulkten vroeger de stickers van de verpakking af.
  • Jullie pulkten vroeger de korstjes van het brood af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afpulken with some of the pronouns.

  • Ik heb de bladeren van de plant afgepulkt.
  • Jij hebt de veren van de kip afgepulkt.
  • Hij/Zij heeft de schil van de sinaasappel afgepulkt.
  • Wij hebben de stickers van de verpakking afgepulkt.
  • Jullie hebben de korstjes van het brood afgepulkt.