afreden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | reed af | reedde af | heb afgereed |
jij, je, u | reedt af | reedde af | hebt afgereed |
hij, zij, het | reedt af | reedde af | heeft afgereed |
wij | reden af | reedden af | hebben afgereed |
jullie | reden af | reedden af | hebben afgereed |
zij, ze | reden af | reedden af | hebben afgereed |
PresensBeta
Example presens sentences for Afreden with some of the pronouns.
- Ik afdraai elke dag om vijf uur.
- Jij ademt af na het sporten.
- Hij/Zij/Het draait altijd netjes af na een vergadering.
- Wij draaien af bij de rotonde.
- Jullie draaien af voordat je de snelweg oprijdt.
- Zij/Afreden/De studenten draaien af na de les.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afreden with some of the pronouns.
- Ik draaide af toen ik de bel hoorde.
- Jij draaide af terwijl ik aan het praten was.
- Hij/Zij/Het draaide altijd netjes af na een lange werkdag.
- Wij draaiden af bij de verkeerde afslag.
- Jullie draaiden af zonder te stoppen.
- Zij/Afreden/De studenten draaiden altijd af na het laatste college.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afreden with some of the pronouns.
- Ik ben afgdraaid toen ik de lezing had gegeven.
- Jij hebt afgedraaid na het voltooien van het project.
- Hij/Zij/Het is netjes afgdraaid na de presentatie.
- Wij zijn afgdraaid nadat we de examens hadden afgerond.
- Jullie hebben afgedraaid voordat de deadline verstreken was.
- Zij/Afreden/De studenten zijn afgdroaid na hun stageperiode.