afschampen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schamp af | schampte af | ben afgeschampt |
jij, je, u | schampt af | schampte af | bent afgeschampt |
hij, zij, het | schampt af | schampte af | is afgeschampt |
wij | schampen af | schampten af | zijn afgeschampt |
jullie | schampen af | schampten af | zijn afgeschampt |
zij, ze | schampen af | schampten af | zijn afgeschampt |
Presens
Example presens sentences for Afschampen with some of the pronouns.
- Ik schamp af bij het schoonmaken van de vloer.
- Jij schampt af na het douchen.
- Hij/Zij/Het schampt af voordat hij/zij/het gaat slapen.
- Wij schampen af tijdens het kamperen in de natuur.
- Jullie schampen af na het sporten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afschampen with some of the pronouns.
- Ik schampte af toen ik jong was.
- Jij schampte af terwijl je aan het lezen was.
- Hij/Zij/Het schampte af tijdens de pauze.
- Wij schampten af terwijl we naar muziek luisterden.
- Jullie schampten af na het eten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afschampen with some of the pronouns.
- Ik heb afgeschampt na het schilderen van de muur.
- Jij hebt afgeschampt voordat je op vakantie ging.
- Hij/Zij/Het heeft afgeschampt nadat hij/zij/het de taak had voltooid.
- Wij hebben afgeschampt tijdens het verhuizen.
- Jullie hebben afgeschampt na het klussen.