afschrapen

Conjugations List of Afschrapen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschraap afschraapte afheb afgeschraapt
jij, je, uschraapt afschraapte afhebt afgeschraapt
hij, zij, hetschraapt afschraapte afheeft afgeschraapt
wijschrapen afschraapten afhebben afgeschraapt
jullieschrapen afschraapten afhebben afgeschraapt
zij, zeschrapen afschraapten afhebben afgeschraapt

Presens

Example presens sentences for Afschrapen with some of the pronouns.

  • Ik schraap de verf van de muur.
  • Jij schraapt het ijs van de autoruit.
  • Hij/zij/het schraapt de restjes van zijn bord.
  • Wij schrapen de modder van onze schoenen.
  • Jullie schrapen de boter van het mes.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afschrapen with some of the pronouns.

  • Ik schraapte de verf van de muur af.
  • Jij schraapte het ijs van de autoruit af.
  • Hij/zij/het schraapte de restjes van zijn bord af.
  • Wij schraapten de modder van onze schoenen af.
  • Jullie schraapten de boter van het mes af.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afschrapen with some of the pronouns.

  • Ik heb de verf van de muur afgeschraapt.
  • Jij hebt het ijs van de autoruit afgeschraapt.
  • Hij/zij/het heeft de restjes van zijn bord afgeschraapt.
  • Wij hebben de modder van onze schoenen afgeschraapt.
  • Jullie hebben de boter van het mes afgeschraapt.