afslopen

Conjugations List of Afslopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksloop afsloopte afheb afgesloopt
jij, je, usloopt afsloopte afhebt afgesloopt
hij, zij, hetsloopt afsloopte afheeft afgesloopt
wijslopen afsloopten afhebben afgesloopt
jullieslopen afsloopten afhebben afgesloopt
zij, zeslopen afsloopten afhebben afgesloopt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afslopen with some of the pronouns.

  • Het afsloopt snel als je niet voorzichtig bent.
  • Ik hoop dat het goed afsloopt.
  • Hoe loopt het af als we deze weg volgen?
  • De situatie loopt uit de hand als we niet ingrijpen.
  • Als we haast hebben, lopen we vaak fouten af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afslopen with some of the pronouns.

  • Vroeger liep ik elke dag naar school, maar nu fiets ik.
  • Toen ik jong was, liep ik altijd mee in de optocht.
  • Elke zomer liepen we langs het strand en verzamelden schelpen.
  • Tijdens de vakantie wandelden we door de bergen en genoten van het uitzicht.
  • Gisteren liep ik per ongeluk tegen een boom aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afslopen with some of the pronouns.

  • Het is goed afgelopen met hem na de operatie.
  • We hebben het project succesvol afgesloten.
  • Zij heeft haar studie afgerond en is nu aan het werk.
  • Na maanden van oefenen hebben ze het concert perfect afgesloten.
  • Ik ben blij dat het probleem eindelijk is opgelost.