afstekken

Conjugations List of Afstekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstek afstekte afheb afgestekt
jij, je, ustekt afstekte afhebt afgestekt
hij, zij, hetstekt afstekte afheeft afgestekt
wijstekken afstekten afhebben afgestekt
julliestekken afstekten afhebben afgestekt
zij, zestekken afstekten afhebben afgestekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstekken with some of the pronouns.

  • Ik steek af naar de winkel.
  • Jij steekt de kaarsen af na het feest.
  • Hij/zij steekt de stekker in het stopcontact.
  • Wij steken het vuurwerk af tijdens oud en nieuw.
  • Jullie steken de grens over met de auto.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstekken with some of the pronouns.

  • Ik stak de kaarsen af na het diner.
  • Jij stak de fakkels af langs het pad.
  • Hij/zij stak het vuurwerk af tijdens de viering.
  • Wij staken de tent af voordat we vertrokken.
  • Jullie staken de barbecue af na het grillen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstekken with some of the pronouns.

  • Ik heb de kerstverlichting afgestoken na de feestdagen.
  • Jij hebt de oude posters afgestoken van de muur.
  • Hij/zij heeft de oorbellen afgestoken voor het slapengaan.
  • Wij hebben de vlaggen afgestoken na de ceremonie.
  • Jullie hebben de prikkabels afgestoken na het tuinfeest.