afstrompelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | strompel af | strompelde af | ben afgestrompeld |
jij, je, u | strompelt af | strompelde af | bent afgestrompeld |
hij, zij, het | strompelt af | strompelde af | is afgestrompeld |
wij | strompelen af | strompelden af | zijn afgestrompeld |
jullie | strompelen af | strompelden af | zijn afgestrompeld |
zij, ze | strompelen af | strompelden af | zijn afgestrompeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afstrompelen with some of the pronouns.
- Ik strompel af naar de finishlijn.
- Jij strompelt af door de modderige paden.
- Hij/Zij/Het strompelt af met zijn/haar zware rugzak.
- Wij strompelen af na een lange wandeling.
- Jullie strompelen af van de steile helling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afstrompelen with some of the pronouns.
- Ik strompelde af terwijl het begon te regenen.
- Jij strompelde af met pijnlijke voeten.
- Hij/Zij/Het strompelde af van de trap.
- Wij strompelden af na een lange fietstocht.
- Jullie strompelden af na een uitdagende hardloopwedstrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afstrompelen with some of the pronouns.
- Ik ben afgestrompeld naar het eindpunt.
- Jij bent afgestrompeld na al dat harde werk.
- Hij/Zij/Het is afgestrompeld in de regen.
- Wij zijn afgestrompeld na een vermoeiende dag.
- Jullie zijn afgestrompeld tijdens de bergbeklimming.