aftippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tip af | tipte af | heb afgetipt |
jij, je, u | tipt af | tipte af | hebt afgetipt |
hij, zij, het | tipt af | tipte af | heeft afgetipt |
wij | tippen af | tipten af | hebben afgetipt |
jullie | tippen af | tipten af | hebben afgetipt |
zij, ze | tippen af | tipten af | hebben afgetipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Aftippen with some of the pronouns.
- Ik tip altijd af na het werk.
- Jij tippert af voordat je naar huis gaat.
- Hij/Zij/Het tippert af om op tijd te zijn.
- Wij tippen af bij de kassa.
- Jullie tippen af na het avondeten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aftippen with some of the pronouns.
- Ik tipte af na het werk.
- Jij tipte af voordat je naar huis ging.
- Hij/Zij/Het tipte af om op tijd te zijn.
- Wij tippeten af bij de kassa.
- Jullie tippeten af na het avondeten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aftippen with some of the pronouns.
- Ik heb afgetipt na het werk.
- Jij hebt afgetipt voordat je naar huis ging.
- Hij/Zij/Het heeft afgetipt om op tijd te zijn.
- Wij hebben afgetipt bij de kassa.
- Jullie hebben afgetipt na het avondeten.