afverven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verf af | verfde af | heb afgeverfd |
jij, je, u | verft af | verfde af | hebt afgeverfd |
hij, zij, het | verft af | verfde af | heeft afgeverfd |
wij | verven af | verfden af | hebben afgeverfd |
jullie | verven af | verfden af | hebben afgeverfd |
zij, ze | verven af | verfden af | hebben afgeverfd |
Presens
Example presens sentences for Afverven with some of the pronouns.
- Ik verf af.
- Jij verft af.
- Hij/Zij verft af.
- Wij verven af.
- Jullie verven af.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afverven with some of the pronouns.
- Ik verfde af.
- Jij verfde af.
- Hij/Zij verfde af.
- Wij verfden af.
- Jullie verfden af.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afverven with some of the pronouns.
- Ik heb afgeverfd.
- Jij hebt afgeverfd.
- Hij/Zij heeft afgeverfd.
- Wij hebben afgeverfd.
- Jullie hebben afgeverfd.