afvlaggen

Conjugations List of Afvlaggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvlag afvlagde afheb afgevlagd
jij, je, uvlagt afvlagde afhebt afgevlagd
hij, zij, hetvlagt afvlagde afheeft afgevlagd
wijvlaggen afvlagden afhebben afgevlagd
jullievlaggen afvlagden afhebben afgevlagd
zij, zevlaggen afvlagden afhebben afgevlagd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afvlaggen with some of the pronouns.

  • Ik vlag af na de wedstrijd.
  • Jij vlagt af bij het einde van de dag.
  • Hij/zij/het vlagt af na de ceremonie.
  • Wij vlaggen af na het voltooien van het project.
  • Jullie vlaggen af aan het einde van het schooljaar.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afvlaggen with some of the pronouns.

  • Ik vlagde af voordat de regen begon.
  • Jij vlagde af terwijl de zon onderging.
  • Hij/zij/het vlagde af op het moment dat de klok twaalf sloeg.
  • Wij vlagden af toen we de overwinning behaalden.
  • Jullie vlagden af tijdens de vakantieperiode.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afvlaggen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgevlagd toen ik de finishlijn passeerde.
  • Jij hebt afgevlagd nadat je de opdracht had voltooid.
  • Hij/zij/het heeft afgevlagd tijdens de feestelijke opening.
  • Wij hebben afgevlagd na het behalen van onze diploma's.
  • Jullie hebben afgevlagd bij het bereiken van jullie doelen.