opklinken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klink op | klonk op | heb opgeklonken |
jij, je, u | klinkt op | klonk op | hebt opgeklonken |
hij, zij, het | klinkt op | klonk op | heeft opgeklonken |
wij | klinken op | klonken op | hebben opgeklonken |
jullie | klinken op | klonken op | hebben opgeklonken |
zij, ze | klinken op | klonken op | hebben opgeklonken |
PresensBeta
Example presens sentences for Opklinken with some of the pronouns.
- Ik klink op naar de top van de berg.
- Jij klinkt op als je gelukkig bent.
- Hij/Zij/Het klinkt op met muziek in zijn/haar oren.
- Wij klinken op met een glas champagne.
- Jullie klinken op bij speciale gelegenheden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opklinken with some of the pronouns.
- Ik klonk op naar de top van de berg.
- Jij klonk op toen je gelukkig was.
- Hij/Zij/Het klonk op met muziek in zijn/haar oren.
- Wij klonken op met een glas champagne.
- Jullie klonken op bij speciale gelegenheden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opklinken with some of the pronouns.
- Ik ben opgeklonken naar de top van de berg.
- Jij bent opgeklonken toen je gelukkig was.
- Hij/Zij/Het is opgeklonken met muziek in zijn/haar oren.
- Wij zijn opgeklonken met een glas champagne.
- Jullie zijn opgeklonken bij speciale gelegenheden.