afweiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | weid af | weidde af | heb afgeweid |
jij, je, u | weidt af | weidde af | hebt afgeweid |
hij, zij, het | weidt af | weidde af | heeft afgeweid |
wij | weiden af | weidden af | hebben afgeweid |
jullie | weiden af | weidden af | hebben afgeweid |
zij, ze | weiden af | weidden af | hebben afgeweid |
Presens
Example presens sentences for Afweiden with some of the pronouns.
- De koeien weiden de hele dag af in de groene weide.
- Ik weid mijn schapen af in de nabijgelegen velden.
- Jullie moeten de geiten afweiden voordat het donker wordt.
- Hij weidt zijn paarden af in de ochtendzon.
- De boer weidt zijn vee af op verschillende percelen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afweiden with some of the pronouns.
- Vroeger weidden de koeien de hele dag af in de groene weide.
- Ik weidde mijn schapen af in de nabijgelegen velden.
- Jullie weidden de geiten af voordat het donker werd.
- Hij weidde zijn paarden af in de ochtendzon.
- De boer weidde zijn vee af op verschillende percelen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afweiden with some of the pronouns.
- De koeien hebben de hele dag afgeweid in de groene weide.
- Ik heb mijn schapen afgeweid in de nabijgelegen velden.
- Jullie hebben de geiten afgeweid voordat het donker werd.
- Hij heeft zijn paarden afgeweid in de ochtendzon.
- De boer heeft zijn vee afgeweid op verschillende percelen.