volmachtigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | volmachtig | volmachtigde | heb gevolmachtigd |
jij, je, u | volmachtigt | volmachtigde | hebt gevolmachtigd |
hij, zij, het | volmachtigt | volmachtigde | heeft gevolmachtigd |
wij | volmachtigen | volmachtigden | hebben gevolmachtigd |
jullie | volmachtigen | volmachtigden | hebben gevolmachtigd |
zij, ze | volmachtigen | volmachtigden | hebben gevolmachtigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Volmachtigen with some of the pronouns.
- Ik volmachtig
- Jij volmachtigt
- Hij/Zij/Het volmachtigt
- Wij volmachtigen
- Jullie volmachtigen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Volmachtigen with some of the pronouns.
- Ik volmachtigde
- Jij volmachtigde
- Hij/Zij/Het volmachtigde
- Wij volmachtigden
- Jullie volmachtigden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Volmachtigen with some of the pronouns.
- Ik heb volgemachtigd
- Jij hebt volgemachtigd
- Hij/Zij/Het heeft volgemachtigd
- Wij hebben volgemachtigd
- Jullie hebben volgemachtigd