zwarten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwart | zwartte | heb gezwart |
jij, je, u | zwart | zwartte | hebt gezwart |
hij, zij, het | zwart | zwartte | heeft gezwart |
wij | zwarten | zwartten | hebben gezwart |
jullie | zwarten | zwartten | hebben gezwart |
zij, ze | zwarten | zwartten | hebben gezwart |
PresensBeta
Example presens sentences for Zwarten with some of the pronouns.
- Ik zwart de tekening.
- Jij zwart de letters.
- Hij/Zij/Zij zwart de kleding.
- Wij zwarten de muur.
- Zij zwarten de schoenen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zwarten with some of the pronouns.
- Ik zwartte de tekening.
- Jij zwartte de letters.
- Hij/Zij/Zij zwartte de kleding.
- Wij zwartten de muur.
- Zij zwartten de schoenen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zwarten with some of the pronouns.
- Ik heb de tekening gezwart.
- Jij hebt de letters gezwart.
- Hij/Zij/Zij heeft de kleding gezwart.
- Wij hebben de muur gezwart.
- Zij hebben de schoenen gezwart.