afzeven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zeef af | zeefde af | heb afgezeefd |
jij, je, u | zeeft af | zeefde af | hebt afgezeefd |
hij, zij, het | zeeft af | zeefde af | heeft afgezeefd |
wij | zeven af | zeefden af | hebben afgezeefd |
jullie | zeven af | zeefden af | hebben afgezeefd |
zij, ze | zeven af | zeefden af | hebben afgezeefd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afzeven with some of the pronouns.
- Ik zeef af om de klontjes eruit te halen.
- Jij zeeft af voordat je het in de kopjes schenkt.
- Hij/Zij/Zij zeeft af met een fijnmazige zeef.
- Wij zeven af voor het bakken van het brooddeeg.
- Jullie zeven af om de ongewenste stoffen te verwijderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afzeven with some of the pronouns.
- Ik zeefde af elke keer als ik de soep maakte.
- Jij zeefde af terwijl ik de bloem erin strooide.
- Hij/Zij/Zij zeefde af en schonk de vloeistof in de pan.
- Wij zeefden af voor het bereiden van de saus.
- Jullie zeefden af en gooiden de klontjes weg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afzeven with some of the pronouns.
- Ik heb afgezeefd om de onzuiverheden te verwijderen.
- Jij hebt afgezeefd voordat je het sap in de fles deed.
- Hij/Zij/Zij heeft afgezeefd en het heldere vocht bewaard.
- Wij hebben afgezeefd om de grove deeltjes weg te nemen.
- Jullie hebben afgezeefd en het overgebleven poeder gebruikt.