suikeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | suiker | suikerde | heb gesuikerd |
jij, je, u | suikert | suikerde | hebt gesuikerd |
hij, zij, het | suikert | suikerde | heeft gesuikerd |
wij | suikeren | suikerden | hebben gesuikerd |
jullie | suikeren | suikerden | hebben gesuikerd |
zij, ze | suikeren | suikerden | hebben gesuikerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Suikeren with some of the pronouns.
- Ik suiker mijn koffie elke ochtend.
- Jij suikert je thee te veel.
- Hij/Zij/Het suikert haar/zijn pap altijd.
- Wij suikeren onze pannenkoeken met stroop.
- Jullie suikeren de taart voor het feest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Suikeren with some of the pronouns.
- Vroeger sukere ik mijn koffie.
- Jij sukere vroeger je thee te veel.
- Hij/Zij/Het sukere vroeger haar/zijn pap altijd.
- Wij sukere vroeger onze pannenkoeken met stroop.
- Jullie sukere vroeger de taart voor het feest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Suikeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn koffie gesuikerd.
- Jij hebt je thee te veel gesuikerd.
- Hij/Zij/Het heeft haar/zijn pap altijd gesuikerd.
- Wij hebben onze pannenkoeken met stroop gesuikerd.
- Jullie hebben de taart voor het feest gesuikerd.