ageren

Conjugations List of Ageren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikageerageerdeheb geageerd
jij, je, uageertageerdehebt geageerd
hij, zij, hetageertageerdeheeft geageerd
wijagerenageerdenhebben geageerd
jullieagerenageerdenhebben geageerd
zij, zeagerenageerdenhebben geageerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Ageren with some of the pronouns.

  • Ik ageer tegen onrecht.
  • Jij ageert tegen discriminatie.
  • Hij/Zij ageert voor dierenrechten.
  • Wij ageren voor betere werkomstandigheden.
  • Zij ageren tegen de plannen van de regering.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ageren with some of the pronouns.

  • Vroeger ageerde ik vaak tegen sociale ongelijkheid.
  • Toen jij jong was, ageerde je altijd voor een schonere planeet.
  • Hij/Zij ageerde regelmatig tegen corruptie.
  • In die tijd ageerden wij tegen de oorlog.
  • Toen waren zij actief aan het ageren tegen onrecht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ageren with some of the pronouns.

  • Ik heb geageerd tegen de misstanden.
  • Jij hebt geageerd voor gelijke kansen.
  • Hij/Zij heeft geageerd in het belang van de gemeenschap.
  • Wij hebben geageerd tegen de bezuinigingen.
  • Zij hebben geageerd op verschillende manieren.