approximeren

Conjugations List of Approximeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikapproximeerapproximeerdeheb geapproximeerd
jij, je, uapproximeertapproximeerdehebt geapproximeerd
hij, zij, hetapproximeertapproximeerdeheeft geapproximeerd
wijapproximerenapproximeerdenhebben geapproximeerd
jullieapproximerenapproximeerdenhebben geapproximeerd
zij, zeapproximerenapproximeerdenhebben geapproximeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Approximeren with some of the pronouns.

  • Ik approximeer de waarden voor dit probleem.
  • Jij approximateert de afstanden tussen de punten.
  • Hij/Zij/Het approximeert de oppervlakte van de cirkel.
  • Wij approximeren de resultaten van het experiment.
  • Jullie approximeren de kosten van het project.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Approximeren with some of the pronouns.

  • Ik approximeerde de waarden voor dit probleem.
  • Jij approximeerde de afstanden tussen de punten.
  • Hij/Zij/Het approximeerde de oppervlakte van de cirkel.
  • Wij approximeerden de resultaten van het experiment.
  • Jullie approximeerden de kosten van het project.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Approximeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de waarden voor dit probleem geapproximeerd.
  • Jij hebt de afstanden tussen de punten geapproximeerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de oppervlakte van de cirkel geapproximeerd.
  • Wij hebben de resultaten van het experiment geapproximeerd.
  • Jullie hebben de kosten van het project geapproximeerd.