assimileren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | assimileer | assimileerde | heb geassimileerd |
jij, je, u | assimileert | assimileerde | hebt geassimileerd |
hij, zij, het | assimileert | assimileerde | heeft geassimileerd |
wij | assimileren | assimileerden | hebben geassimileerd |
jullie | assimileren | assimileerden | hebben geassimileerd |
zij, ze | assimileren | assimileerden | hebben geassimileerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Assimileren with some of the pronouns.
- Ik assimileer snel nieuwe informatie.
- Jij assimileert de cultuur van dit land goed.
- Hij assimileert moeilijke concepten gemakkelijk.
- Wij assimileren ons aan de nieuwe werkomgeving.
- Zij assimileren zich aan de lokale gewoonten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Assimileren with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, assimileerde ik me snel in nieuwe groepen.
- Vroeger assimileerde jij je altijd goed in verschillende situaties.
- Hij assimileerde langzaam in zijn nieuwe baan.
- Wij assimileerden ons geleidelijk aan de lokale gebruiken.
- Zij assimileerden zich moeiteloos in de nieuwe cultuur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Assimileren with some of the pronouns.
- Ik heb de nieuwe taal geassimileerd na een paar maanden studie.
- Jij hebt je snel aangepast en geassimileerd in het buitenland.
- Hij heeft de nieuwe technologie volledig geassimileerd.
- Wij hebben ons in de nieuwe samenleving geassimileerd.
- Zij hebben zich met succes geassimileerd in hun nieuwe buurt.