vertrappelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vertrappel | vertrappelde | heb vertrappeld |
jij, je, u | vertrappelt | vertrappelde | hebt vertrappeld |
hij, zij, het | vertrappelt | vertrappelde | heeft vertrappeld |
wij | vertrappelen | vertrappelden | hebben vertrappeld |
jullie | vertrappelen | vertrappelden | hebben vertrappeld |
zij, ze | vertrappelen | vertrappelden | hebben vertrappeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Vertrappelen with some of the pronouns.
- Ik vertrappel de bloemen in de tuin.
- Jij vertrappelt het gras op het veld.
- Hij/zij vertrappelt de bladeren onder zijn/haar voeten.
- Wij vertrappelen de sneeuw tijdens het sleeën.
- Jullie vertrappelen de modder op het pad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vertrappelen with some of the pronouns.
- Ik vertrapte de bloemen in de tuin.
- Jij vertrapte het gras op het veld.
- Hij/zij vertrapte de bladeren onder zijn/haar voeten.
- Wij vertrapten de sneeuw tijdens het sleeën.
- Jullie vertrapten de modder op het pad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vertrappelen with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen in de tuin vertrappeld.
- Jij hebt het gras op het veld vertrappeld.
- Hij/zij heeft de bladeren onder zijn/haar voeten vertrappeld.
- Wij hebben de sneeuw vertrappeld tijdens het sleeën.
- Jullie hebben de modder op het pad vertrappeld.