automutileren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | automutileer | automutileerde | heb geautomutileerd |
jij, je, u | automutileert | automutileerde | hebt geautomutileerd |
hij, zij, het | automutileert | automutileerde | heeft geautomutileerd |
wij | automutileren | automutileerden | hebben geautomutileerd |
jullie | automutileren | automutileerden | hebben geautomutileerd |
zij, ze | automutileren | automutileerden | hebben geautomutileerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Automutileren with some of the pronouns.
- Ik automutileer mezelf niet.
- Jij automutileert jezelf soms.
- Hij/Zij automutileert zich regelmatig.
- Wij automutileren onszelf nooit.
- Zij automutileren zichzelf altijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Automutileren with some of the pronouns.
- Ik automutileerde mezelf vroeger.
- Jij automutileerde jezelf af en toe.
- Hij/Zij automutileerde zich regelmatig in het verleden.
- Wij automutileerden onszelf zelden.
- Zij automutileerden zichzelf altijd vroeger.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Automutileren with some of the pronouns.
- Ik heb mezelf geautomutileerd.
- Jij hebt jezelf weleens geautomutileerd.
- Hij/Zij heeft zich regelmatig geautomutileerd.
- Wij hebben onszelf nooit geautomutileerd.
- Zij hebben zichzelf altijd geautomutileerd.