weten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | weet | wist | heb geweten |
jij, je, u | weet | wist | hebt geweten |
hij, zij, het | weet | wist | heeft geweten |
wij | weten | wisten | hebben geweten |
jullie | weten | wisten | hebben geweten |
zij, ze | weten | wisten | hebben geweten |
PresensBeta
Example presens sentences for Weten with some of the pronouns.
- Ik weet hoe ik moet koken.
- Jij weet waar de sleutels zijn.
- Hij weet veel over geschiedenis.
- Zij weten welke film we gaan kijken.
- We weten niet wie er gebeld heeft.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Weten with some of the pronouns.
- Ik wist niet wat ik moest zeggen.
- Jij wist waar de verloren sleutels waren.
- Hij wist niet dat hij zou winnen.
- Zij wisten wie de dief was.
- We wisten niet welke trein we moesten nemen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Weten with some of the pronouns.
- Ik heb geweten dat ze zou komen.
- Jij hebt geweten waar het gebeurd is.
- Hij heeft veel over het onderwerp geweten.
- Zij hebben geweten wat er moest gebeuren.
- We hebben niet geweten dat het zou regenen.