balloteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | balloteer | balloteerde | heb geballoteerd |
jij, je, u | balloteert | balloteerde | hebt geballoteerd |
hij, zij, het | balloteert | balloteerde | heeft geballoteerd |
wij | balloteren | balloteerden | hebben geballoteerd |
jullie | balloteren | balloteerden | hebben geballoteerd |
zij, ze | balloteren | balloteerden | hebben geballoteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Balloteren with some of the pronouns.
- Ik balloteren de kandidaten voor de verkiezingen.
- Jij ballotteert de nieuwe leden van de commissie.
- Hij/Zij ballotteert de voorstellen in de vergadering.
- Wij balloteren de ingediende moties.
- Zij balloteren de genomineerden voor de prijs.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Balloteren with some of the pronouns.
- Ik ballotteerde de kandidaten voor de verkiezingen.
- Jij ballotteerde de nieuwe leden van de commissie.
- Hij/Zij ballotteerde de voorstellen in de vergadering.
- Wij ballotteerden de ingediende moties.
- Zij ballotteerden de genomineerden voor de prijs.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Balloteren with some of the pronouns.
- Ik heb de kandidaten voor de verkiezingen geballoteerd.
- Jij hebt de nieuwe leden van de commissie geballoteerd.
- Hij/Zij heeft de voorstellen in de vergadering geballoteerd.
- Wij hebben de ingediende moties geballoteerd.
- Zij hebben de genomineerden voor de prijs geballoteerd.