bamzaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bamzaai | bamzaaide | heb gebamzaaid |
jij, je, u | bamzaait | bamzaaide | hebt gebamzaaid |
hij, zij, het | bamzaait | bamzaaide | heeft gebamzaaid |
wij | bamzaaien | bamzaaiden | hebben gebamzaaid |
jullie | bamzaaien | bamzaaiden | hebben gebamzaaid |
zij, ze | bamzaaien | bamzaaiden | hebben gebamzaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Bamzaaien with some of the pronouns.
- Ik bamzaai de bloemen in mijn tuin.
- Jij bamzaait graag in het park.
- Hij bamzaait elke dag op zijn land.
- Wij bamzaaien groenten in onze moestuin.
- Zij bamzaaien bloembollen in het veld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bamzaaien with some of the pronouns.
- Ik bamzaaide vroeger vaak bloemen in mijn tuin.
- Jij bamzaaide altijd in het park toen je klein was.
- Hij bamzaaide regelmatig op zijn land in het verleden.
- Wij bamzaaiden vroeger groenten in onze moestuin.
- Zij bamzaaiden veel bloembollen in het veld tijdens de lente.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bamzaaien with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen in mijn tuin bamgezaaid.
- Jij hebt graag in het park gebamzaaid.
- Hij heeft elke dag op zijn land bamgezaaid.
- Wij hebben groenten in onze moestuin bamgezaaid.
- Zij hebben bloembollen in het veld bamgezaaid.