bedaren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bedaar | bedaarde | ben bedaard |
jij, je, u | bedaart | bedaarde | bent bedaard |
hij, zij, het | bedaart | bedaarde | is bedaard |
wij | bedaren | bedaarden | zijn bedaard |
jullie | bedaren | bedaarden | zijn bedaard |
zij, ze | bedaren | bedaarden | zijn bedaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Bedaren with some of the pronouns.
- Ik bedaar snel na een woede-uitbarsting.
- Jij bedaart als je een kopje thee drinkt.
- Hij/Zij/Het bedaart pas als de storm voorbij is.
- Wij bedaren wanneer we mediteren.
- Jullie bedaren zodra de situatie kalmeert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bedaren with some of the pronouns.
- Ik bedaarde toen ik de rustgevende muziek hoorde.
- Jij bedaarde na een lange ademhalingsoefening.
- Hij/Zij/Het bedaarde nadat hij/zij zijn/haar frustraties had geuit.
- Wij bedaarden terwijl we naar de zonsondergang keken.
- Jullie bedaarden nadat jullie elkaar begrepen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bedaren with some of the pronouns.
- Ik ben bedaard na mijn wandeling in het park.
- Jij bent bedaard na een goede nachtrust.
- Hij/Zij/Het is bedaard nadat hij/zij zijn/haar excuses heeft aangeboden.
- Wij zijn bedaard na een ontspannende vakantie.
- Jullie zijn bedaard sinds de ruzie is bijgelegd.